Karen Dalton , de legendarische singer-songwriter die in 1993 overleed, heeft tijdens haar leven twee studio albums opgenomen met songs die ze niet zelf heeft geschreven. Dankzij gitarist Peter Walker, die de nalatenschap van Karen beheert, is een aantal teksten en songs van haar opgedoken die op dit album worden vertolkt door o.a. Sharon Van Etten, Patty Griffin, Julia Holter, Lucinda Williams, Marissa Nadler en Isobel Campbell. (bron: V2)
"Karen Dalton (1938-1993) nam amper twee albums op. De eerste ("It's So Hard to Tell Who's Going to Love You the Best") in 1969, en deze 2 jaar later. Wie "The Greatest" van Cat Power koesterde móét beide in huis halen. De 'toevallig' in één take opgenomen debuutplaat werd al heruitgebracht. Op de CD-versie van dit enige 'echte' album was het 35 jaar wachten. De tragiek van het leven weerklinkt al pril in de stem van Dalton: hees en gecraqueleerd, maar ook onweerstaanbaar. De vergelijking met Billie Holiday is gauw gemaakt. Dalton vertólkt liedjes - ze schreef er zelf geen - maar maakt ze geheel de hare. En het doet er niet eens toe dat het soms overbekende klassiekers betreft als "When a Man Loves a Woman" van Percy Sledge, of "How Sweet It Is (To Be Loved By You)" van Marvin Gaye. De ene keer met een klaaglijke viool, de andere keer met piano, gitaar, sax of stevig ensemble; elders is de long neck-banjo (met ruim 20 fretten!) prominent, haar opmerkelijke lievelingsinstrument." (Humo.be: 4 uit 4 sterren)
"In Gowan Ring is de van oorsprong uit Portland, Oregon afkomstige zanger/multi-instrumentalist Bobin John Michael Eir, roepnaam B'ee. Als een hedendaags troubadour trekt hij al jaren door het oude Europa, waar hij zich laat inspireren door plekken en culturen. Daarnaast blijken de middeleeuwen, renaissance en spiritueel minimalisme de perfecte basis voor zijn prachtige, soms sacrale, pastorale vocalen en poëtische lyriek. De wonderschone dromerige, mystificerende klanken komen voort uit een diversiteit aan veelal zelfgebouwde instrumenten, waaronder zither, psaltery, hurdy-gurdy (draailier), bodhran, gitaar, harp, viool, fluit en percussie. Het album opent met het instrumentale, middeleeuws klinkende "The Serpent" en eindigt met "The dove" in dezelfde sfeer (denk Dead Can Dance t.t.v. "Aion", HB). Daartussen bevinden zich de mooiste folknummers die je je kunt voorstellen. In Gowan Ring is dan ook al jaren een geheimtip onder liefhebbers van rituele droomfolk." (naar Henk Rijkenbarg, Heaven; cijfer: 9+)
"At the age of 74, Perhacs has released her third album, and the passing of nearly half a century since "Parallolograms" (1970) has made a difference, though not as much as you might think. Perhacs' voice is more fragile and whispery than it was in 1970, but surprisingly functional given how long she avoided singing in public. As a songwriter, Perhacs' muse has barely aged a day, and the playful but heartfelt hippie-style visions and soaring melodies that dominated "Parallelograms" are still here in abundance; if the craft here feels more 21st century, the heart and soul are very much the same, and Perhacs has remained loyal to the musical vision she first documented in 1970. The album was produced by Pat Sansone (of Wilco and the Autumn Defense) and Fernando Perdomo in collaboration with Perhacs, with appearances from Julia Holter, Devendra Banhart, Nels Cline, and Mark Pritchard, and the results are graceful and powerfully atmospheric." (Mark Deming, Allmusic; 3,5 uit 5 sterren)
"Ze werd geboren in Ethiopië, groeide op in Finland en haar tweede album is van een intense schoonheid. Mirel Wagner is de naam van de zangeres, "When The Cellar Children See The Light Of The Day" heet haar plaat. Met een prachtig diepe bluesstem zingt Wagner haar bittere, vaak sinistere liedjes. 'Murder ballads' in de sfeer van Nick Cave en PJ Harvey, die ook opvallen door de kale maar zeer precieze begeleiding. De vooral in dance-kringen actieve Vladislav Delay nam de liedjes in luttele dagen op en zorgt ervoor dat Wagner meteen hard binnenkomt bij de luisteraar: '1 2 3 4 / What's underneath the floor'. Niet veel goeds, dat is zeker. Wagner maakt een soort mengeling van hedendaagse country-blues en folk. Haar wereldbeeld is bepaald niet rooskleurig, maar wel intrigerend. En de intensiteit die ze met heel weinig weet te bereiken, is immens." (Gijsbert Kamer, Volkskrant; 4 uit 5 sterren)
Debuut uit 1995 van de Noorse band rond gitarist Jacob Holm-Lupo, in de 2013-heruitgave met extra disc. Door latere albums als "Terminal Twilight" (2011) staat de band te boek als progrockband, maar in 1995 was de groep nauwelijks indeelbaar. Zeker, er waren genoeg progressieve rock-elementen hoorbaar; met name de rustiger kant van vroege King Crimson-platen klinkt door. De combinatie van Mellotron met akoestische instrumenten als fluiten werkt dit in de hand. Niet voor niets staat op de bonus-disc een cover van King Crimsons "Moonchild". De groep verwerkt, vrij eigenzinnig, echter ook veel Scandinavische folk-invloeden in de muziek. Achteraf lijkt het wel of White Willow vooruitblikt op de latere freefolk- en freak folkbeweging. Sommige songs hebben eenzelfde sfeer als de muziek van een groep als Espers. Er gaat een ietwat mystieke mysterieuze sfeer van uit, indachtig de albumtitel: de naam voor het lichtverschijnsel boven moerassen, waar men in vroegere tijden de fysieke oorzaak natuurlijk niet van kende.
In de serie door groepen en artiesten samengestelde compilaties met favoriete nachtmuziek was het de beurt aan de folky alt.rockband Midlake. Men kiest voor nogal wat freakfolk-obscuriteiten (waaronder een van de nederlander Jan Duindam), vermengd met de folkrock van Fairport Convention, de croonende grandeur van Scott Walker, de countryrock van Flying Burrito Bros en een exclusief spoken word-stuk van literair performer Will Self. Ook exclusief is Midlake's schier onherkenbare cover van Black Sabbaths "Am I Going Insane".
"Het gezelschap rond Greg Weeks en Meg Baird trekt de kaart van de pastorale folk, omzoomd met ragfijne psychedelica. Dat dit prima werkt, maakt Espers al duidelijk met het eerste nummer, "Dead Queen", dat de luisteraar met warmte omringt en stilaan opslokt. Het is heerlijk om op deze wonderlijke tonen weg te dromen in de zomerzon terwijl de wereld voorbijglijdt. Ook "Widow's Weed", "Dead King" en "Moon Occults The Son" (sic) toveren nog meer dan Espers' titelloze debuut een gelukzalige glimlach op je gezicht. Er zijn momenten waarop de magie net iets minder is en die bevinden zich met "Cruel Storm" en "Children of Stone" misschien wel niet toevallig in het midden van "II". De balans tussen folk en psychedelica slaat hier te sterk naar het eerste. Gelukkig is zelfs dit mooi, maar het had toch wel net een tikkeltje spannender gemogen. Dit is hoe dan ook Espers' meest representatieve album en een nieuw vertrekpunt voor hun exploraties in hybride folkpsychedelica." (Hans van der Linden, Kindamuzik)
"De Amerikaanse avant-gardistische gitarist Ben Chasny intrigeert al 20 jaar. Zijn muziek onderging metamorfoses van zachtaardige psychedelische folk tot stonerrock tot ambient en drone. Na het heavy "Hexadic" en zachtaardige "Hexadic II" ligt deze opvolger stilistisch in het verlengde van die tweede. Zijn manier van songschrijven is veelal geworteld in de Amerikaanse folk, refererend aan gitaristen als John Fahey en Robbie Basho. Zelf omschrijft hij zijn songs hier als 'a spectral meditation on ancient myths and alchemy'. Naast zijn vaste begeleider Chris Corsano (drums) horen we gastbijdragen van Ryley Walker (akoestische gitaar), alsmede bijdragen van diverse vocalisten. Iets in Chasny's meanderende gitaarstijl en transcenderende zang voert je naar de dromerigheid van een warme zomerse dag, zijn vrije songschrijfwijze herinnert op momenten aan Grateful Deads benadering met ruimte voor improvisatie. Het levert een prachtig, reflectief en atmosferisch geheel op." (Henk Rijkenbarg, Heaven; cijfer: 8+)\n\n"After two albums using the 'hexadic system', Ben Chasny eases back into more traditional structures, delivering a set that is still challenging in minor ways, but quite pleasing in its woody warmth. "Adoration Song," an early highlight, is quietly exaltant with its blend of fingerpicked acoustic guitar, buzzy leads, organ, and rich harmonies. Instrumental "Reservoir" contains echoes of Pentangle's shadowy twin-guitar jangle while "St. Eustace," another strong instrumental, feels positively bright with its skittering folk-pop meanderings. "Taken By Ascent" is the most overtly band-oriented track, with a droning, fuzzed-out feel and an incessant midtempo propulsion. Chasny's hushed vocals are carefully stacked in places, yet still manage to feel loose and slightly out of bounds, adding to the organic feel. The overall tone is moody and reflective, and Chasny's embrace of more easily digestible song forms makes for one of his most engaging releases in years." (Timothy Monger, Allmusic; 4 uit 5 sterren)
Fahey geldt als zeer invloedrijk folkgitarist, maar verwacht hier geen straight-ahead akoestische folkplaat. Het is een collage-achtig geheel, waar naast knap gitaarspel ook vervreemdende psychedelische passages zijn te horen. Freakfolk avant la lettre dus in feite. "This primarily contains duets with various other artists (incl. overdubs with his own pseudonym, "Blind Joe Death"). This quite obscure early effort is both listenable and wildly eclectic, going from scratchy emulations of early blues 78s and country fiddle tunes to haunting guitar-flute combinations and eerie ragas. "A Raga Called Pat, Part III & IV" is a particularly ambitious piece, its disquieting swooping slide and brief bits of electronic white noise reverb veering into experimental psychedelia. Most of this is pretty traditional and acoustic in tone, however, though it has the undercurrent of dark, uneasy tension that gives much of Fahey's '60s material its intriguing combination of meditation and restlessness." (R. Unterberger, Allmusic)
In 2009 dreigt deze in het artistieke wereldje van Brooklyn residerende groep door te breken naar een breed (alternatief) publiek. De band bestaat al sinds 2000. Dit is het 4de album, uit 2005, halverwege een ontwikkeling van schetsmatige chaos naar het toegankelijker gestroomlijnder geluid van "Merriweather..." (2009). "Spelen in Animal Collective moet een feest zijn. Alles wat je als muzikant geleerd hebt, gooi je overboord. Je begint opnieuw, zonder regels. Improvisatie en spelvreugde staan voorop, het liedje is een goede derde. "Grass" is zowaar bijna een echt popliedje, met hysterisch schreeuwrefrein. "Banshee Beat" en "Loch Raven" zijn drone-achtige stukken. "Flesh Canoe", "Bees" en "Daffy Duck" zijn psychedelische wiegeliedjes toch het sterkste wapen van deze groep. Je moet wel tegen de hoge stem van Avey Tare kunnen, die meer jodelt dan zingt. Erg stijlvast en hip is het niet, maar dat zal de New Yorkers een zorg zijn. Dit is free folk, de nieuwe freakmuziek uit Amerika." (Koen Poolman, Oor)
"Meg Baird zingt al in een van de beste bands uit de nieuwe folklichting: Espers. Maar haar soloplaat is toch een verrassing. Ze klinkt hier veel traditioneler. Door haar fantastische stem te begeleiden met intieme gitaar- en autoharpklanken, is het geluid bij vlagen betoverend. Baird komt echt in de buurt van Sandy Denny, waarmee vele zangeressen eerder tevergeefs vergeleken werden. Een zeer troostrijk kleinood." (Gijsbert Kamer, Volkskrant) "Beschikt over een van de fraaiste stemmen in het genre. Met haar kristalheldere zang doet zij de dagen van Sandy Denny herleven. Vooral als haar stem de hoogte ingaat en ietwat dun en breekbaar wordt, lopen de rillingen je over de rug. De repertoirekeuze is opvallend. Naast twee sterke eigen composities komt Baird met een uitgekiende mix van traditionals en covers van uiteenlopende artiesten als Jimmy Webb en New Riders Of The Purple Sage. Baird maakt zich deze songs volledig eigen, waardoor zij het album een sterke consistentie meegeeft." (Matthijs Linnemann, Oor)